Dooi

Ik zit voor het open raam van de kroeg.
Het is zonnig, het is nog vrij vroeg.
En zeer, zeer vroeg was het vanmorgen licht,
de wereld, de zon en het jaar,
waardoor ik liep in snel, verend rythme,
stromend en stralend en lachend met haar,
die nu met een blinkend gezicht
tegenover mij zit.
Zij lacht, haar tanden zijn wit.
De schaduw op onze tafel verschuift...
plotseling zegt zij
‘Drink, nu ligt de zon in je glas.’
En alsof zij het eeuwige leven gaf,
giet ik de brandende zon in mijn mond.
Zij gaat vurig en fonkelend in mij onder,
zij verdeelt zich over mijn aadren,
zij wordt een deel van mijn bloed..


H. Marsman



volgende gedicht
vorige gedicht
Gedichtenindex
home